Vorig weekend ving ik twee signalen op van verandering in reportagefotografie die misschien duiden op een trend. Ik kreeg een tweet met een bijdrage over oorlogsfotograaf Tim Hetherington’s laatste foto’s (Hetherington overleed eerder dit jaar in Libië). In hetzelfde weekend verscheen een interview in de Volkskrant met fotojournaliste Rena Effendi die de ongeregeldheden in Caïro vastlegt.
Beiden werk(t)en in oorlogsgebieden en gebruik(t)en middenformaat camera’s met negatieffilm. Dat is een opmerkelijke keuze, omdat de oorlogsfotografie in de vorige eeuw juist een enorme ‘boost’ kreeg door gebruik van kleinbeeldcamera’s. Verslaggevers werden beweeglijk en konden met de troepen mee, sommigen zelfs in de frontlinie. Robert Capa (met het credo “If your pictures aren’t good enough, you’re not close enough”) is daarvan een bekende exponent.
De keuze van zowel Hetherington als Effendi voor middenformaat neigt naar kunstfotografie, naar onthaasten, naar afstand nemen van de hectiek. Het werpt bij mij de vraag op of je de adrenalinerijke oorlogssituaties wel goed kunt verbeelden met een statische benadering. Kun je de beleving van frontsoldaten zo wel weergeven? Of willen deze fotografen een ander verhaal vertellen, en lukt dat dan?
Laat ik eerst iets van de overwegingen van beide fotografen weergeven. Een stukje uit het interview met Rena Effendi in de Volkskrant: “Ik hou er gewoon van foto’s te maken en daarmee een verhaal in elkaar te weven. Het is heerlijk om te doen. Misschien kan ik mensen informeren over plekken die ze niet kennen: kleine verhalen uit kleine, soms absurde landen. Het is net als schilderen. Ik wil de schoonheid schilderen van mensen in de misère.
Wij fotografen hebben een vreemde kijk op schoonheid. De verhalen van Dickens zijn ook keihard: ze gaan over armoede en de goot maar tegelijk zijn ze mooi”.
Ze reist en fotografeert met twee bejaarde camera’s: de Mamiya 6 die ze nu meedraagt door de straten van Caïro en een klassieke tweeogige Rolleiflex. Er kunnen filmrolletjes in met 12 opnamen. Met de snelheid van het digitale weet ze zich geen raad. “Ik ben gefascineerd door die Rolleiflex. Hij is van 1973, ouder dan ik. Hij laat me heel dicht bij mijn onderwerp komen. Omdat ik er van bovenaf in moet kijken lijkt het of ik kniel als ik fotografeer. Alsof ik aan het bidden ben. Dat helpt me: ik ben minder intimiderend voor de mensen die ik portretteer”.
En dit zegt columnist James Brabazon van het Engelse dagblad The Guardian over oorlogsfotograaf Tim Hetherington:
“Making pictures like that was the essence of Hetherington: in Libya he placed himself at the centre of the world’s biggest news story, and chose to shoot photographs in such a way that they had no immediate news value. By separating himself from the more reactive work of his colleagues, he freed himself, and us, so that we might not only look, but see.
In Libya, Hetherington was still exploring the ideas and imagery of young men at war. The bright, flash-lit portraits of fighters are part of his evolving attempt to understand how and what the rebels thought of themselves – but it is hard for us to make sense of these images in the way that Hetherington would have. What he left behind are his trademark signposts to the visual landscape of war – blast-twisted buildings, bloated corpses, the dash for cover – but what we cannot, ever, see is the ultimate horizon beyond these frames that Hetherington saw, and was working towards”.
Opvallend is dat beiden een afstand scheppende techniek (of een actie onderbrekende techniek) gebruiken om dichter bij hun verhaal te komen. Een verhaal dat meer lijkt te gaan over mensen en mens zijn dan over een nieuwswaardig conflict.
Ik las afgelopen maand het boek Matterhorn van Karl Marlantes, een meeslepend boek waarin een peloton Amerikaanse soldaten in Viëtnam op de huid gevolgd wordt. Ik kreeg een huiveringwekkend inzicht in de belevenissen van deze militairen. Dat deed mij sterk denken aan de korte maar indrukwekkende video van Hetherington die in 2009 bij Noorderlicht werd vertoond, waarin te zien was hoe een Amerikaanse soldaat een aanval van shell shock kreeg. Hetherington liet je een actie werkelijk meebeleven door van heel dichtbij en heel realistisch te filmen.
In de statische fotografie waar Brabazon het over heeft vind je die nabijheid van actie en onmiddellijke gevolg niet terug. Ik vraag me af welke aanpak de situatie het beste weer zou geven. Waarschijnlijk is het terug te voeren op de intentie van de fotograaf: wil je journalistiek of etnografie bedrijven. Wil je gepubliceerd worden in nieuwsmedia of in galeries.
Beide aanpakken zijn interessant. De serie van Effendi over Azerbeidzjanen die leven langs een lekkende oliepijplijn (geëxposeerd bij Breda Photo) is indrukwekkend omdat zij empathie weet te wekken met de mensen die zij portretteert. Maar actiefotografie is ook fascinerend omdat het toont hoe mensen in extreme omstandigheden functioneren. Kies je voor haar beschouwende benadering of voor “you’re not close enough” Robert Capa, Eugene Smith en James Nachtwey?
Misschien komen we er nooit achter omdat, zoals Brabazon stelt, wij de intenties en het eindresultaat van Hetherington’s nieuwe aanpak nooit zullen kennen. Ga ik af op de foto’s die ik ken van oorlogssituaties dan kies ik toch voor Capa, Smith en Nachtwey. Juist omdat zij direct zijn en geen boodschap verstoppen in een afstandelijk ogend beeld.
Interview met Rena Effendi (alleen voor Volkskrantabonnees).
James Brabazon over Tim Hetherington’s laatste foto’s.
Slow action photography
Geef een reactie