De tentoonstellingmakers van Folkwang Museum in Essen en Tate Modern in Londen zijn er met “Conflict, Time, Photography” in geslaagd een overtuigende expositie te maken over de verschillende strategieën die fotografen ontwikkelen om strijd weer te geven. In de tentoonstelling die nu in het Duitse Essen te zien is zijn bekende en minder bekende werken samengebracht. Ze geven een breed beeld van de verslaglegging van vooral de gevolgen van conflicten.
Strategieën zijn bijvoorbeeld vooraan staan bij de actie, een journalistiek verslag maken (al dan niet als embedded journalist), van een afstand zakelijk registreren, terugkijken, overblijfselen vastleggen en stelling nemen.De expositie is zo opgezet dat groepen foto’s worden getoond die steeds verder van de eigenlijke handeling af liggen. De grootste tijdspanne beslaat 100 jaar: een eeuw nadat een conflict is uitgevochten wordt gekeken wat er nog van te zien is. Door deze aanpak ontbreken oorlogsfotografen nagenoeg, maar er blijft genoeg te beleven in het Folkwang Museum.
Het startpunt van de expositie zit wel boven op de actie. Begonnen wordt namelijk met een afbeelding van het boek Slaughterhouse 5 van Kurt Vonnegut, waarin de auteur beschrijft hoe hij tijdens het bombardement van Dresden in een slachthuis beschutting vond. De volgende beelden (de „paddestoel” van Nagasaki gemaakt kort na de explosie en een Amerikaanse marinier die lijdt aan shell shock) zitten ook nog midden in de actie. Daarna wordt de afstand snel groter.

Matumoto Eiichi fotografeerde in 1945 deze ingebrande schaduw van een Japanse soldaat op een houten barak in Nagasaki op 4,5 kilometer van de plek waar de atoombom ontplofte.
Ook de foto van Matumoto Eiichi uit 1945 die de ingebrande schaduw van een Japanse soldaat op een houten barak 4,5 kilometer van de inslag van de atoombom in Nagasaki vastlegde is niet gemaakt in het centrum van een conflict, maar iets daarbuiten en ook enige tijd nadat het feit plaatsgevonden had.
George N. Barnard was de officiële fotograaf in het leger van generaal Sherman tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Hij fotografeerde heel doelgericht tijdens Sherman’s veldtocht, namelijk om input te geven aan kaartenmakers. In 1864 trok hij vier maanden na de bewuste veldtocht nog een keer langs alle gevechtsplekken en legde de schade vast die door Sherman’s tactiek van de verschroeide aarde was aangericht. Dat deed hij opeen registrerende, zakelijke manier en hij was daarmee een voorloper voor veel 20e eeuwse fotografen. Barnard gebruikte bijvoorbeeld dezelfde afstandelijkheid die Simon Norfolk in 2001-2202 zou toepassen in Afghanistan. Van Norfolk zijn in het Folkwang beelden te zien van beschadigde gebouwen in late-namiddag-licht, maar helaas zonder de uitvoerige toelichting die zijn expositie een paar jaar gelden in Antwerpen zo boeiend maakte. Norfolk had daar echt een verhaal te vertellen, zonder tekstuele toelichting maakt het veel minder indruk.
Van veel fotografen zien we beschadigde steden, vaak zakelijk benaderd. Maar vanaf 1945 zie je ook fotografen die naast de schade ook het weer terugkerende leven vastleggen. Dat deed de Amerikaanse Life-fotografe Margaret Bourke-White toen ze in 1946 in Keulen fotografeerde: zij legde het contact tussen bezetters en bevolking vast. Deze meer journalistieke benadering wordt wel een verademing in de expositie die erg gekenmerkt wordt door zakelijke ruïne-fotografie.
Maar op het moment dat je dat verzadigingspunt constateert verrassen de tentoonstellingmakers je met een fantastische presentatie van Sophie Hristelhueber uit 1992. Op 21 panelen van ieder zo’n 1 x 1,5 meter, samen één groot wandvullend werk vormend, toont zij beelden die zes maanden na de eerste Irakoorlog gemaakt zijn. Sterk door kleur, grafische werking en combinaties van onderwerpen is het een werk dat langzaam zijn informatie prijsgeeft. Je ziet overzichten en details van granaatinslagen, loopgraven, militaire installaties, persoonlijke uitrusting. Dit werk, gemaakt een half jaar na het conflict, laat je nog navoelen wat er gebeurd is.Treffend (ook al was het fotografische resultaat dat in de expo te zien was niet spectaculair) vond ik Emeric Lhuisset’s uit 2011 daterende project over de moord op de Koerdische journalist Sardasht Oman. Hij maakte afdrukken van Oman’s portret zonder deze te fixeren en hing ze op in de plaats waar Oman vermoord is. Gedurende de dag verkleurden de beelden zwart door het zonlicht. Een eenvoudig maar ijzersterk idee.
Hier gaan de commentaarloze neutraal gefotografeerde beelden dan weer een beetje vervelen. Wat in 1864 nog door de gebrekkige techniek werd afgedwongen wordt nu wel erg statisch. Maar dan is er ineens het werk van Shomei Tomatsu uit 1961 met de titel „11:02 Nagasaki”. Het verwijst naar het tijdstip waarop de atoombom viel. Te zien is een kleine serie ingetogen foto’s die Tomatsu maakte 15 jaar nadien. Hij toont een deels gesmolten horloge dat op twee minuten over elf is blijven stilstaan, ingetogen foto’s van verminkte mensen, een gesmolten glazen fles, de resten van een verwoeste kerk. Niet de inslag van de bom, maar dingen die er vijftien jaar later nog van te zien zijn.
Blijkbaar heeft Japan tijd nodig gehad om hiermee om te gaan. Uit dezelfde periode dateert „Chizu (The Map)” van Kikuji Kawada dat ook over de schade door de atoombommen gaat. Deze twee Japanse fotografen zijn een verademing in de expositie: sterk zwartwit werk, soms naar het poëtische, soms hard. Met confronterende portretten van Kawada. Dit duidt op een Japans activisme tegen de atoombom dat dan pas een duidelijke stem krijgt.
In een volgende zaal wordt de strakke presentatie losgelaten. „A guide for the protection of the public” is een grote installatie van The Archive of Modern Conflict. Een soms curieuze verzameling van beeldmateriaal en objecten, waaronder een stuk ijzer met een gat waaronder vermeld staat dat dit het eerste gat is dat door een kanonskogel gemaakt is in een Brits marineschip op 20-8-1914.
Deze objecten maken je er van bewust dat niet alleen fotografie in staat is om …….. (herinneringen vast te leggen????)
Tegen het einde van de tentoonstelling zien we nog een paar sterke bijdragen. Taryn Simon natuurlijk met haar project “A Living Man Declared Dead and Other Chapters I – XVIII”. En Stephen Shore’s project om Holocaustslachtoffers in de Oekraïne vast te leggen (2012-2013). Zes serietjes waarin steeds iemand geportretteerd is, met foto’s van delen van het interieur, een telefoon op een krant, een stukje dressoir met een portretfoto, een perzisch kleedje met een koffiekopje. Ingetogen beelden die getuigen van zorg, eenvoud, een voorbij leven, herinneringen, het beperkte dagelijks leven van oude mensen. En dat eerlijk en betrokken gefotografeerd.
Een van de laatste series bestaat uit drie enorme prints (2 x 2 meter) van de Atlantik Wall, gefotografeerd door Jane en Louise Wilson. In sterk zwartwit, de betonnen objecten groot en dreigend in beeld, met een helder licht en zware schaduwen. Nu machteloze objecten die hun oorlogsdreiging verloren hebben, deels weggezakt in het zand. Maar ook beelden waar je enthousiast van wordt: een onderwerp om zelf nog eens op te pakken.
Conflict is een sterke expositie met sterk beeld. Een krachtige selectie waarin grote namen goed vertegenwoordigd zijn, maar ook fotografen die op lokaal niveau in Essen fotografeerden aan bod komen.
– De actie (Don McCullin, Robert Capa, Susan Meiselas)
– Weg van de actie (Fenton)
– Directe gevolgen (shell shocked marine)
– Schade (Simon Norfolk)
– Restanten die na 10, 20, 30, 40 jaar nog te vinden zijn
– Activisme (Japanse fotografen)
– Esthetiek (Atlantik Wall) en weemoed (Shore)