De tentoonstellingmakers van Folkwang Museum in Essen en Tate Modern in Londen zijn er met “Conflict, Time, Photography” in geslaagd een overtuigende expositie te maken over de verschillende strategieën die fotografen ontwikkelen om strijd weer te geven. In de tentoonstelling, die tot en met 5 juli in het Duitse Essen te zien is, zijn bekende en minder bekende werken samengebracht die een breed beeld geven van de verslaglegging van vooral de gevolgen van conflicten.
Strategieën zijn bijvoorbeeld vooraan staan bij de actie, een journalistiek verslag maken (al dan niet als embedded journalist), van een afstand zakelijk registreren, terugkijken, overblijfselen vastleggen en stelling nemen.De expositie is zo opgezet dat groepen foto’s worden getoond die steeds verder van de eigenlijke handeling af liggen. De grootste tijdspanne beslaat 100 jaar: een eeuw nadat een conflict is uitgevochten wordt gekeken wat er nog van te zien is. Gevolg van deze aanpak is wel dat oorlogsfotografen nagenoeg ontbreken ook al komt op enkele punten een journalistieke aanpak wel naar voren.
Van de verschillende benaderingen komt er één door de hele geschiedenis terug en dat is de afstandelijke zakelijke registratie van de plaats van conflicten: achtergebleven tekens in het landschap (zoals verdedigingswerken en stukken uitrusting) en beschadigde gebouwen in steden.
Een van de eerste exponenten hiervan is George N. Barnard. Hij was de officiële fotograaf in het leger van generaal Sherman tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Hij fotografeerde heel doelgericht tijdens Sherman’s veldtocht, namelijk om input te geven aan kaartenmakers. In 1864 trok hij vier maanden na de bewuste veldtocht nog een keer langs alle gevechtsplekken en legde de schade vast die door Sherman’s tactiek van de verschroeide aarde was aangericht. Dat deed hij op een registrerende, zakelijke manier en hij was daarmee een voorloper voor veel 20e eeuwse fotografen. De foto’s van Barnard hebben dezelfde afstandelijkheid die Simon Norfolk in 2001-2002 zou toepassen in Afghanistan. Van Norfolk zijn in het Folkwang beelden te zien van beschadigde gebouwen in late-namiddag-licht, maar helaas zonder de uitvoerige toelichting die zijn expositie een paar jaar gelden in Antwerpen zo boeiend maakte. Norfolk had daar echt een verhaal te vertellen en zonder de tekstuele toelichting maakt het werk veel minder indruk.
Al een paar jaar voor Barnard probeerde Roger Fenton (waarschijnlijk de bekendste van de eerste lichting oorlogsfotografen) de oorlog vast te leggen. Door zijn beperkte apparatuur (niet in omvang, wel in snelheid en flexibiliteit) kon hij de gevechtsacties tijdens de Krim-oorlog niet vastleggen dus koos hij voor een andere aanpak: in zijn beroemde “Valley of the Shadow of Death” liet hij een overvloed aan kanonskogels zien die terechtgekomen waren in een vallei vlakbij het front. Een modern lijkend concept dat hij al in 1855 toepaste.
In de expositie komt op enkele punten een meer journalistieke benadering naar voren, waarin ook de mens meer in beeld komt. Zoals bij de foto’s van Life-fotografe Margaret Bourke-White die op reportage in Keulen in 1946 vastlegde hoe de bezetters omgingen met de plaatselijke bevolking. Of het Nicaragua-project van Susan Meiselas, waar jammer genoeg alleen een video en een kleine installatie van te zien is. De Magnum-fotografe registreerde de revolutionaire strijd in Nicaragua en keerde er later terug om op belangrijke plaatsen enorme afdrukken op te hangen met beeld van gebeurtenissen die zich op diezelfde plek hebben afgespeeld. Dat is enorm confronterend, maar het kwam in de tentoonstelling niet zo goed naar voren.
Conceptueel sterk, ook al was het fotografische resultaat dat in de expo te zien was niet spectaculair, vond ik Emeric Lhuisset’s uit 2011 daterende project over de moord op de Koerdische journalist Sardasht Oman. Hij maakte afdrukken van Oman’s portret zonder deze te fixeren en hing ze op in de plaats waar Oman vermoord is. Gedurende de dag verkleurden de beelden zwart door het zonlicht. Een eenvoudig maar ijzersterk idee.
En het werk van Sophie Hristelhueber imponeerde mij ook. In de kern was haar benadering: leg op het slagveld zes maanden na de strijd vast wat er nog te zien is. Maar de presentatie van 21 panelen van ieder zo’n 1 x 1,5 meter, samen één groot wandvullend werk vormend, was overdonderend. Sterk door kleur, grafische werking en combinaties van onderwerpen is het een werk dat langzaam zijn informatie prijsgeeft. Je ziet overzichten en details van granaatinslagen, loopgraven, militaire installaties, persoonlijke uitrusting. Dit werk, gemaakt een half jaar na het conflict, laat je nog navoelen wat er gebeurd is.
Als je zo’n werk in het echt ziet dan leer je weer om je oordeel over een kunstwerk niet te baseren op een afbeelding van het werk.

Matumoto Eiichi fotografeerde in 1945 deze ingebrande schaduw van een Japanse soldaat op een houten barak in Nagasaki op 4,5 kilometer van de plek waar de atoombom ontplofte.
De atoombom komt op een aantal plekken terug. Eerst in de foto van Matumoto Eiichi uit 1945 die de ingebrande schaduw van een Japanse soldaat op een houten barak 4,5 kilometer van de inslag van de atoombom in Nagasaki vastlegde. En pas vijftien jaar later in het werk van Shomei Tomatsu die met “11:02” op een subtiele manier de gevolgen van de explosie laat zien.
“11:02” verwijst naar het tijdstip waarop de atoombom op Nagasaki viel. Tomatsu toont een deels gesmolten horloge dat op twee minuten over elf is blijven stilstaan, ingetogen foto’s van verminkte mensen, een gesmolten glazen fles, de resten van een verwoeste kerk. Niet de inslag van de bom, maar gevolgen die er vijftien jaar later nog van te zien zijn.
Tomatsu’s beelden werken in een museumprint licht poëtisch, maar zijn werk is oorspronkelijk gedrukt in een boekje met grof papier, dichtlopende zwarten en randloze afdrukken waardoor je de indruk krijgt van een activistisch pamflet.
Uit 1965 dateert „Chizu (The Map)” van Kikuji Kawada, ook een Japanse fotograaf die zich met de oorlog ging bezighouden. Het is een bijzonder boek (dat ook op de tentoonstelling te zien) zoals ze dat alleen in Japan konden maken. De productie met ingenieuze uitvouwpagina’s is opvallend, het werk is deels mysterieus en deels confronterend. Afgebeeld zijn bijvoorbeeld vlekken op de wanden van het vredesmonument in Horoshima, maar ook een verfrommelde Japanse vlag, een door Amerikanen achtergelaten sigarettenverpakking, portretten en brieven van jonge soldaten en vernietigde forten. “Chizu” is binnen de expositie een geheel nieuwe expressievorm.

Beeld van “A guide for the protection of the public in peacetime” van The Archive of Modern Conflict
Tegen het einde van de tentoonstelling zien we nog een paar sterke bijdragen. Taryn Simon natuurlijk met haar project “A Living Man Declared Dead and Other Chapters I – XVIII” waarvan een deel vorig jaar al in Essen te zien was (klik hier voor meer informatie). En Stephen Shore’s project om Holocaustslachtoffers in de Oekraïne vast te leggen (2012-2013). Zes serietjes waarin steeds iemand geportretteerd is, met foto’s van delen van het interieur, een telefoon op een krant, een stukje dressoir met een portretfoto, een perzisch kleedje met een koffiekopje. Ingetogen beelden die getuigen van zorg, eenvoud, een voorbij leven, herinneringen, het beperkte dagelijks leven van oude mensen. En dat eerlijk en betrokken gefotografeerd.
Een van de laatste series bestaat uit drie enorme prints (2 x 2 meter) van de Atlantik Wall, gefotografeerd door Jane en Louise Wilson. In sterk zwartwit, de betonnen objecten groot en dreigend in beeld, met een helder licht en zware schaduwen. Nu machteloze objecten die hun oorlogsdreiging verloren hebben, deels weggezakt in het zand. Maar ook beelden waar je enthousiast van wordt: een onderwerp om zelf nog eens op te pakken. Of misschien is dat al vaak en goed genoeg gedaan…..
De opzet van de expositie is om niet de actie te tonen, maar de gevolgen ervan. Daardoor sta je soms wel naar onbeduidende aanwijzingen in een vredig landschap te kijken, terwijl dat in tegenspraak is met de heftigheid van de strijd zelf. De afstand wordt dan ineens wel erg groot. Aan de andere kant zegt een afbeelding van de strijd (of van de getoonde foto van oorlogsfotograaf Don McCullin van een Amerikaanse marinier die lijdt aan shell shock) ook weer niet veel over de geopolitieke belangen ten tijde van het conflict. Daarvoor zul je toch de contextuele informatie in de vorm van teksten in je op moeten nemen. In het bieden van die context zijn de tentoonstellingsmakers doorgaans goed geslaagd. De informatie is erg informatief en goed gedoseerd, waarbij de valkuil van een information overload is vermeden.