Indrukwekkend werk van volhardende Killip

Van Chris Killip had ik nooit gehoord, totdat ik in december het boek Martin Parr kreeg. In een subliem verhaal vertelt Val Williams over de stand van zaken in de Engelse fotowereld in de zeventiger en tachtiger jaren. Daarin werd Killip zijdelings genoemd. Dit voorjaar was een overzicht van zijn werk te zien in het Folkwang Museum in het Duitse Essen.

Umwerfend gut” vond ik zijn werk. Killip begon in 1970 te fotograferen op zijn geboorte-eiland Man. Hij werkte drie jaar aan deze productie. Wat een verbluffend rijke prints zijn hiervan te zien. Bijvoorbeeld de contactdruk van 4 bij 5 inch negatieven van Mrs. Pitt, Slien Whuallian, Glenfaba uit 1971 of de Dickensiaanse Mr. Radcliffe, The Black Hill, Ballasalla uit 1972.

Mrs. Pitt, Slien Whuallian, Glenfaba

Killip, die zichzelf ziet als onafhankelijk documentair fotograaf, werkte gedurende twee decennia aan een aantal series waar hij steeds twee, drie jaar of langer aan werkt. Toont zijn eerste serie over bewoners van Man min of meer formele portretten, in latere series als Skinnigrove komt hij nog veel dichter bij de mensen.

Door zijn aanpak – langdurige projecten uitvoeren – wordt hij geaccepteerd door groepen die aan de rand van de maatschappij leven. Dat zie je bijvoorbeeld in de serie Seacoal, waarin mensen geportretteerd worden die leven van het verzamelen van steenkool die in zee gespoeld is. Ook op deze serie zou je de term Dickensiaans kunnen plakken; de personen doen mij denken aan figuren uit David Copperfield en dat verhaal speelde een eeuw voordat Killip zijn foto’s maakte. Ook Seacoal is weer een serie waar Killip jaren aan werkte (van 1982-84) en die uitmondt in 12 foto’s op de expositie. Dat illustreert de langdurige inzet van Killip om zijn series te maken.

De de-industrialisatie (verdwijnende scheepsbouw en mijnbouw) is het decor waartegen hij fotografeert. Dat is natuurlijk een eenzijdig beeld, want het oerengelse country life zie je niet terug, maar het is wel een overtuigend beeld. Een citaat van een vriend geeft treffend weer hoe het fotowerk gezien moet worden: “I don’t know nothing about no fucking history, I’m just telling you what happened” (klik hier voor het volledige citaat).

Het werk van Killip is gemaakt in zwartwit, ook al werd in die tijd al meer in kleur gefotografeerd, onder andere door de voorloper op dit gebied Stephen Shore. Wat Killip gemeen had met Shore was het werken op grootformaat en dat werpt vruchten af.
Hij presenteert veel overzichtsfoto’s waar je steeds meer in gaat ontdekken. Je moet van de suppoosten 50 centimeter van de foto’s af blijven (“want het alarm gaat steeds af”) maar je wilt er helemaal in kruipen zo gedetailleerd zijn de beelden. Wat is er veel te zien en wat zorgt het zwartwit er hier voor dat je niet afgeleid wordt, dat het niet banaal wordt.

Killip is indrukwekkend, soms door overzicht te geven, soms door dicht op de mensen te kruipen, soms door de stofuitdrukking. Hij heeft zich een plaats verworven gesloten gemeenschappen en weet daar beelden van te maken die enorm spreken. Ik vond het veel indrukwekkender dan verwacht.

Hij maakte zijn series in ongeveer 20 jaar tijd en verlegde toen zijn aandacht naar lesgeven. Ik zou hem willen vragen: is dat wat haalbaar is? Ben je dan op, moet je dan je aandacht verleggen? Of kun je toch weer een project van een paar jaar aangaan?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *